1997 MVRDV: Villa VPRO
afbeeldingen, tenzij anders vermeld © MVRDV (Architect) and © Rob ‘t Hart (Photographer)] [1]
MVRDV: Villa VPRO. De architectuur van het interieur
verschenen in: Archis 1997/5, pp 9-21 (ook in het Engels)
Naar verwachting deze zomer [= 1997; GV] verhuist de VPRO vanuit haar tien villa’s aan de ’s-Gravenlandseweg in Hilversum naar een nieuw onderkomen op het terrein van het Nederlands Omroep Bedrijf (NOB): één groot gebouw van circa 10.000m2 vloeroppervlak, ontworpen door MVRDV. Hoe lok je 350 medewerkers van ’s lands meest eigenzinnige omroep uit hun villa-kamertjes naar een nieuwe betonkolos? Guus Vreeburg verkende de nieuwe Villa VPRO tijdens de bouw – de fase waarin de ruimtelijke kwaliteiten van dit gebouw het sterkst spraken.
afbeelding 03: [cover Archis] (foto: Hans Werlemann
Eind september 1996, bij een bezoek-als-een-bergbeklimming door de toen nog slechts half voltooide ruwbouw, sprak Winy Maas van MVRDV over “een gebouw zonder buitengevel, dat alleen maar interieur is”, “eigenlijk zijn het alleen maar zes gevouwen vloervelden”, “een gebouw met een ingebouwde horizon”, “een continu heuvellandschap met gebouwtjes daarop” met “de sfeer van een luxe parkeergarage”. Maas was er vast van overtuigd dat de opleverdatum – ruim een half jaar later – gehaald zou worden, omdat “bij de voltooiing van de ruwbouw het gebouw eigenlijk al af zal zijn”. In wat ‘Villa VPRO’ gaat heten komt de verhouding tussen ‘architectuur’ en ‘interieur-architectuur’ fundamenteel aan de orde.
Zes gevouwen vloervelden
Vroeg in het ontwerpproces dacht Maas letterlijk aan een gebouw zonder buitengevel: hij stelde het zich voor als een serie interieurs, niet afgeschermd door gevels, maar omgeven door hete luchtschermen zoals in de ingang van grote warenhuizen. Hoe adembenemend ook, dit idee legde het af tegen technische, beheersmatige en energetische bezwaren. Het uitgangspunt van een gebouw-als-enkel-interieur bleef echter overeind. Dat is te zien aan de detaillering van de buitenkant: in plaats van een glazen vliesgevel die het totale bouwblok (een volume van 53 x 53 x 21 meter) zou omhullen, is gekozen voor blankhouten kozijnen van vloer tot plafond – de vloervelden met hun kopse kanten zijn zo rondom beeldbepalend. Dat de vloeren niet louter horizontaal lopen blijkt al meteen op een van de hoeken, waar een vloervlak als de vleugel van een Manta-rog omhoog krult naar de volgende etage; ergens anders wordt een vloer als een flensje dubbelgeklapt, terwijl op twee plekken de vloer als een harmonica opgevouwen wordt tot monumentale trappenzalen. Villa VPRO past daarmee in een inmiddels lange reeks projecten – waarvan Koolhaas’ Kunsthal al een voorproef liet zien, maar wiens ontwerp voor de Jussieu-bibliotheek waarschijnlijk het meest invloedrijk is geweest – waarin geëxperimenteerd wordt met de mogelijkheden van niet-horizontale vloeren. Het MVRDV-project is niet alleen anders omdat het daadwerkelijk gerealiseerd is, maar ook omdat de vloervelden op een groot aantal plaatsen zowel horizontaal als verticaal doorboord worden door vides: patio-achtige blokken ‘buitenlucht’ in drie dimensies dringen het interieure volume binnen. Of beter gezegd: binnen het strikte kader van een vierkant bouwblok grijpt een grillig gevormd ‘binnen’ om ‘buiten’-ruimte heen. Een en ander doet denken aan wat Le Corbusier in 1929 opmerkte over zijn Villa Savoye in Poissy: een aangenaam evenwicht tussen streng geometrische, ‘pure’ buitenvorm en genereuze vrijheid voor het interieur.
Ingebouwde horizon
Het centrale thema in Villa VPRO is het ervaren van de ruimtelijkheid van het interieur. Dat is niet begrepen als verzameling losse ‘plekken’, maar meer als flow van sculpturaal geknede brokken lucht. Dat levert een zeer complexe structuur op, die zich slechts met de grootste moeite laat vatten in plattegronden. Dit ontwerp schreeuwt om opengewerkte axonometrieên, of liever nog computer-animaties. MVRDV zelf gebruikt bij het ontwerpproces computer-perspectieven van punten langs een denkbeeldige wandeling.
Ofschoon het gebouw door een duidelijk gemarkeerde hoofdingang althans uitwendig een zekere richting heeft, raak je na binnenkomst meteen alle gevoel van die richting kwijt. Weliswaar zijn er overal zichtassen, maar die werken, omdat ze voortdurend verspringen in horizontale, verticale en diagonale zin, nauwelijks hiërarchiserend. Enkel het landschap rondom, dat overal in steeds weer andere perspectieven te zien is (recht voor je, schuin onder je, schuin boven je, achter een nog tussenliggend gebouwdeel) biedt enig aanknopingspunt. Het is evenwel slechts secundair. Deze binnenruimten vormen zelf een driedimensionaal landschap dat je bijna doet vergeten dat er ook nog een ‘wereld buiten’ is. Onderweg raak je voortdurend gedesoriënteerd: langs ieder tracé ontvouwen zich steeds andere panorama’s, de binnenruimten – toch al zeer verscheiden – worden afzonderlijk en in onderlinge samenhang steeds anders waargenomen, en telkens is er een andere relatie met ‘buiten’. Op reis door dit gebouw is nets voorspelbaar, maar dat is ook juist de charme ervan. Het is een labyrint vol onverwachte ontmoetingen en maximale communicatie.
Wandelen door een heuvellandschap
De hieronder beschreven promenades zijn niet dwingend, en ze vormen zeker niet de enige routes door het gebouw. Overal zijn kleinere doorgangen, dwarsverbindingen, verborgen trappen die, meest vrij in de ruimte staand, uitnodigen tot afsteekjes en omweggetjes. In die zin gaat dit gebouw enkele stappen verder dan Koolhaas’ Kunsthal, die uiteindelijk toch gecomponeerd is rond een enkel parcours. Winy Maas merkt op dat een dergelijk heuvellandschap in de ogen van een projectontwikkelaar wellicht weinig rendabel is, maar wel maximale communicatie oplevert – en dáárom draait het bij de VPRO.
Hoofdingang
De hoofdingang van Villa VPRO is, zowel voor automobilisten als voor voetgangers, vanaf de straat bereikbaar via een breed voorplein op maaiveldniveau. Plotseling daalt het middendeel van dit plein af naar een souterrain. Naar nu blijkt ligt de entree feitelijk op een bel-etage, de tweede bouwlaag. De ingang wordt gemarkeerd doordat ter plaatse het vloerveld van de derde laag omhoog krult tot aan de vierde: zo ontstaat een feestelijk-dubbelhoge inpandige luifel.
Automobilisten – in de praktijk waarschijnlijk vooral werknemers – rijden daar onderdoor een parkeergarage binnen, die de helft van de tweede bouwlaag inneemt en afgesloten wordt doordat de vloer 180° omklapt en zo plafond wordt. Ergens in de vouw achterin de garage bevindt zich een dienstingang die toegang geeft tot de andere helft van deze verdieping: in feite een centrale hal. Van hieruit kan men ofwel afdalen naar het souterrain met allerlei studio’s en andere productieruimten, dan wel zich op weg begeven naar de bovengelegen verdiepingen met ruimten voor redacties, administratie en directie. Beide mogelijkheden worden aangereikt middels een spectaculair, waarlijk interieur-architectonisch effect: een donker-licht contrast aan twee kanten. De hal zelf is tamelijk besloten en wordt aan de ene kant afgesloten door de bolle achterwand van de garage en aan de andere lange zijde door de glazen buitengevel die uitkijkt op het oplopend talud, waarin het gebouw half ingegraven ligt. Waar dus de hal vrij besloten en donker is, word je als vanzelf meegenomen naar de twee korte zijden waar wel licht binnenvalt. Daar zijn, diagonaal tegenover elkaar, twee monumentale, overhoeks geplaatste trappen. De ene voert, zich versmallend, omlaag naar een deels dubbelhoge ruimte met een bijna 50 meter lange glaswand. De tweede trap komt uit in een brede zaal die als een gigantische trap over drie verdiepingsvloeren diagonaal omhoogschiet met steeds aan de ene kant glas, en aan de andere kant uitzicht door de rest van het gebouw.
Terug naar de hoofdingang. Voetgangers – meest bezoekers – lopen over een fluorescerend zebrapad onder de luifel door en komen, voorin de garage, bij een geheel beglaasd entreeportaal met een lift en een trap die direct naar een volgende verdieping voeren. Al meteen wordt je ruimtelijk inzicht op de proef gesteld: wat in eerste instantie maaiveld leek en even later de tweede bouwlaag bleek, oogt nu als een parkeerkelder, als het ware ónder het gebouw waar je eigenlijk wilt zijn; je moet dus nog verder omhoog naar de derde bouwlaag – pas daar ‘begint’ het gebouw voor je gevoel werkelijk, terwijl je er dan in feite al middenin staat. Het spelletje ‘ruimtelijk verwarring scheppen’ wordt voor liftgebruikers nog even doorgezet: zij stappen de lift aan de ene kant in, en een verdieping aan de andere kant uit. Ze komen dan op een enigszins hellend vloervlak – het onderste deel van de gekrulde vloer die buiten net nog luifel was. Met de helling mee zouden ze linksaf het gebouw inlopen, terwijl de balie zich rechts bevindt – ze moeten dus ‘heuvelop’ en wurmen zich tussen een kolom, een patio en een trapgat door – minder gelukkig allemaal. Wie de trap neemt voelt, bovengekomen, de betonplaat die zo-even nog luifel was nu als rugdekking achter zich: de vloer waarop je nu staat wordt, als je je omdraait, een pittige helling. Voorlopig kom je eerst in een bezoekershal. Hier binnenkomend kijk je via verdieping-oversnijdende patio’s die het gebouw in: beneden je zijn de parkeergarage en de personeelshal zichtbaar, links in de verte doemt het profiel op van de monumentale trappenzaal, en hoog boven je kijk je via een vide tegen de onderkant van een tweede reuzentrap, haaks op de eerste. Het zijn uitzichten met inzicht. Wie zich omdraait vindt de blik naar buiten toe in eerste instantie geblokkeerd door de vloer-die-helling-wordt. Na beklimming daarvan – vrij pittig! – sta je op een relatief klein bordes op de uiterste hoek van het gebouw, bijna weer buiten: achter twee glasgevels ligt het landschap aan je voeten, en als je nog even terugkijkt zie je langs de helling via een vide nog de bezoekershal.
Trappenzaal
Vanaf dit punt rechtsom draaiend sta je als het ware aan het begin van de vierde bouwlaag. De grote trappenzaal met de steeds lager wordende ruimte daaronder is recht voor je in de verte zichtbaar, maar ook direct rechts naast je zit zo’n ouderwetse ‘onder-de-trap’ – de onderkant van het restaurant. Daar kom je door vanaf het bordes-op-de-hoek linksom te gaan. Het restaurant, dat steeds dubbele hoogte heeft, is – net als de trappenzaal – zowel verkeers- als verblijfsruimte. Langs het plafond omhoogkijkend zie je uiteindelijk de lucht. Omhoogklimmend heb je halverwege, als je terugkijkt langs een sawa-landschap van tafels en stolen, een magnifiek uitzicht naar buiten; van hieruit kun je echter ook via een grashelling buiten het daklandschap oplopen. Het blijkt, geaccidenteerd en begroeid als het is, een voortzetting van het glooiende terrein waarin het gebouw is ingegraven. Hier rondlopend liggen diverse patio’s als kraters aan je voeten: ze bieden verticale doorsneden van de diepere lagen van het gebouw, die daardoor verbonden blijven met de beleving van het panoramisch uitzicht rondom.
Door het gebouw wandelend is overal ‘buiten’ ervaarbaar. Daarmee is niet alleen het landschap rondom bedoeld, maar vooral ook de buitenruimte die besloten ligt in alle patio’s. Dankzij deze ‘buitenkamers’ voldoen de binnenruimten met hun voor Nederlandse begrippen enorme uitgestrektheid – velden van 2500 m2! – toch aan ARBO-eisen met betrekking tot de relatie tussen werkplekken en buitenruimte. Dit was trouwens ook de enige mogelijkheid om het gewenste vloeroppervlak (in totaal 10.000 m2) te kunnen realiseren binnen een compact gebouw op een locatie, waar hoogbouw ongewenst was. De vides en patio’s dragen er ook toe bij dat de binnenruimte transparant blijft: zelfs de horizontale diagonaal – een afstand van ruim 70 meter – blijft ervaarbaar. Dit mede als gevolg van het zoveel mogelijk achterwege laten van massieve ruimte-scheidende wanden, die bij een normaal kantoorgebouw het beeld bepalen.
Een ‘luxe parkeergarage’
In Villa VPRO zal niets het gebouw-als-constructie verbergen. MVRDV gaat er nadrukkelijk van uit dat overal beton in het zicht blijft: “’Echte’ materialen (steen, glas, hout) komen in de plaats van ‘standaard-kantoor’ materialen (systeemplafonds en -wanden).”[2] Je wandelt over betonnen vloeren, te midden van betonnen kolommen met hier en daar stalen schoren diagonaal daartussen, en onder betonnen plafonds. De grenzen van de binnenruimte worden enkel gemarkeerd door de blankhouten verticale kozijnstijlen tussen vloer en plafond: er zijn geen borstweringen. Met bijna Berlagiaanse eerlijkheid blijven hier constructie en daarbij gehanteerde materialen de visuele onderlegger voor alles wat verder in het gebouw gebeurt. Dit wordt mogelijk gemaakt door de ‘vloer’. Zoals buiten te zien, is die een sandwich-pakket van 72 cm, dat bestaat uit een het werk gegoten constructieve vloer, een anhydriet topvloer, en daartussen holle ruimte voor installaties. Alles wat normaliter bovenop de vloer staat of er, verborgen achter een systeemplafond, onderaan hangt, is hierin weggewerkt. Boven je hoofd zie je schijnbaar moeiteloos-gladde, monumentale oppervlakken van kaal beton, waarop de naden achtergelaten door de soms in drie dimensies gezette bekistingsplaten, en de verklikkers van het meegegoten Sprinkler-systeem subtiele patronen vormen – het zou zonde zijn om dat niet te laten zien! Op vergelijkbare wijze worden de anhydriet-vloeren geritmeerd door vloercontactdozen voor elektra en datacommunicatie, en de roosters van de klimaat-installatie. Het geheel heeft werkelijk iets weg van een parkeergarage, maar dan wel fijn fijnzinnig afgewerkt.
Bij de meeste gebouwen wordt het constructieve skelet, vaak intrigerend van aspect en sfeer, geheel aangekleed en ingepakt, en daarmee als het ware monddood gemaakt en ontmand. Het gebouw moet ruimtelijk verder gearticuleerd worden en ‘leefbaar’ gemaakt. Dat is meestal de taak van de interieurarchitectuur: deze komt dan als een laag vóór architectuur en constructie. Het installeren van zo’n inbouwpakket is vaak tijdrovend.
Bij het VPRO-gebouw kan, na een relatief langdurig traject (1993-1996) van ‘koloniseren – ontginnen – veroveren’ (Winy Maas), de afbouwfase kort gehouden worden omdat de ‘architectuur van het interieur’ grotendeels de taak heeft overgenomen van de traditionele ‘interieur-architectuur’. Functionele zonering en verdere indeling zijn al een feit nog voordat een enkele scheidingswand is ingebracht. Met behulp van puur architectonische middelen wordt het totaal van de ruimte gekneed tot een reeks van afzonderlijke ‘plekken’, die qua afmetingen, positie in het gebouw en relatie tot andere plekken (zowel fysiek als visueel) nauwkeurig zijn toegesneden op de daarin onder te brengen functies. De ruimtelijke differentiatie van iedere ‘plek’ wordt verder onderstreept door een verscheidenheid an bijbehorende doorzichten en uitzichten, akoestische ervaringen (iedere plek zal anders klinken) en tenslotte gehanteerde meubilering en verdere afwerkingsmaterialen. Daarmee is, en dat was vanaf het begin deel van de opzet, een amalgaam van heel verschillende werkplek-typologieën gegroeid.
Daarin verschilt het VPRO-gebouw ook fundamenteel van eerdere ‘open’ kantoorgebouwen, zoals Hertzbergers gebouw voor Centraal Beheer in ‘even bellen’-Apeldoorn; dat was, zoals vaker bij structuralistisch opgezette plannen, eerder een herhaling van gelijkvormige elementen. Zo’n opzet was toen wellicht relevant voor een groot verzekeringsbedrijf, waar in het pre-computertijdperk dagelijks een grote hoeveelheid routinematige werkzaamheden moest worden uitgevoerd, maar voor en bedrijf als de VPRO, met een dagelijks wisselende grote verscheidenheid aan activiteiten, uitgevoerd door deels nogal eigenzinnige medewerkers, moest een andere weg bewandeld worden. Bestaat er wel zoiets als ‘dé VPRO’? Hanneke Groenteman bijvoorbeeld ervaart alleen maar losse villa’s met losse mensen: “Los drijvende atomen, zonder onderling verband. Superindividualistisch gedoe. Ik denk bij ‘de VPRO’ vooral aan de dames van de administratie en van de kantine.”[3] De VPRO als organisatie likt daarmee een prototypisch voorbeeld van meer eigentijdse opvattingen over bedrijfsvoering.[4]
De vraag is natuurlijk hoe de stevigheid van het betonnen gebouw zodanig aan te kleden dat de sfeer van een ‘parking’ voor auto’s plaatsmaakt voor die van ‘villa’s die plaats bieden aan activiteiten van mensen, en dan nog wel van de VPRO-variant. Naast de wens het gebouw zelf zoveel mogelijk in zicht te laten, vormde een afkeer van al te gelikt design ten faveure van een meer informele sfeer een tweede thema. Een paar voorbeelden ter illustratie.
De bezoekershal
Volgens Nathalie de Vries en Jacob van Rijs[5] is de bezoekershal de meest nadrukkelijk vormgegeven zone van het hele gebouw.
Door de glaswand naast de voordeur op de tweede bouwlaag steken de accessoires van het moderne, elektronische welkom: een huisbel, een ID-kaartlezer, het toetsenbordje voor een entree-codesysteem en een synoptisch paneel; dit alles is samen met de brievenbus en een brandmelder gemonteerd aan en soort hightech kapstok achter de glaswand. Binnen blijft rondom de parkeer-‘kelder’ zichtbaar. Deze al met al nogal onpersoonlijke sfeer wordt gerelativeerd door een ‘smoking-lounge’, het eerste van een serie jaarlijkse kunstprojecten in een kleine, eveneens geheel glazen ruimte tussen trap en lift: beeldend kunstenaar Gerald van der Kaap plaatst daarin een comfortabele fauteuil, diverse snacks en een Internet-terminal – de thuisbasis van een denkbeeldige huisbewaarder.
Een brede houten leuning midden over de trap, maar ten opzichte van de as enigszins naar rechts gedraaid, geleidt je als vanzelf naar de derde bouwlaag tot voor een meterslange betonnen catwalk, die vanuit de gewelfde vloer ter plekke groeit, en die uiteindelijk de balie blijkt. In eerste instantie was daarvoor een antieke tafel bedacht; dit idee werd ondergraven toen duidelijk werd hoeveel communicatie- en bewakingsapparatuur daarin ondergebracht moest worden. Het betonnen tafelvlak is bij de werkplekken met leer bekleed; erboven, te midden van balkachtige TL-armaturen iets onder het plafond, een gedistingeerd ogende antieke kroonluchter, die vanuit een bovengelegen vide breeduit naar beneden hangt. Door die vide heeft de hal dubbele hoogte. Achter de balie als bescherming tegen het tegenlicht van de buitengevel, staat een grote strakke monoliet los in de ruimte: opberggelegenheid ten behoeve van de medewerkers van de publieksservice. Meer naar het midden, aan twee zijden omgeven door patio-vides met weidse doorzichten, een wachtplek: hier wél een royale antieke tafel – zoekopdracht voor een antiquair – met een ratjetoe an ouderwetsige stoelen. Erboven, aan het plafond hangen TV-monitoren: we zijn hier per slot niet bij een kaasfabrikant!
In de entree wordt zo de toon gezet voor het hele interieur: meubilering en verdere aankleding zijn soms op maat ontworpen, soms is het puur functioneel standaard-materiaal uit de catalogus, met hier en daar een enkel design-accent en een paar ouderwetse sfeer-details. Er heerst een enigszins chaotische, ontspannen-informele sfeer. Toch zijn dit allemaal maar rekwisieten: de hoofdrol is weggelegd voor de ‘architectuur van het interieur’, en daarmee voor de ruimte zelf.
Kantoorplekken
Een voorbeeld. Op de vierde bouwlaag ligt een serie ruimten die onder de grote trappenzaal steeds lager worden – lekker spannend en ouderwets-knus: prima plek voor de redacties van de kinderprogramma’s. Zoals overal elders zorgt de ‘architectuur van het interieur’ voor een specifieke basis-sfeer, die vervolgens ondersteund wordt door de verdere aankleding. Overal in de kantoorgedeelten liggen losse tapijten, deels Perzen en deels kleden in allerlei effen kleuren. Dat geeft al meteen een informele sfeer. Ook de werkplekken zelf verschillen: bestaand standard-meubilair wordt aangevuld met nieuw ontworpen tafels met een onopvallende, niet trendy uitstraling. Datzelfde geldt voor de verlichting: het licht van de special ontwikkelde TL-armaturen, die door het hele gebouw in een grid los onder de plafonds hangen, word aangevuld met klassieke ‘anglepoise’ bureaulampen. Op stoelen wordt niet bezuinigd: die zijn luxe en comfortabel. Individueel comfort wordt mede bevorderd door de mogelijkheid zelf ramen open te zetten: je bent niet afhankelijk van de centrale klimaat-installatie. Een grid van vloerpotten ten behoeve van elektra en datacommunicatie maakt het mogelijk werktafels naar believen te verschuiven. Bergruimte wordt zoveel mogelijk ‘onzichtbaar’ gemaakt: kolommen worden ingepakt in ronde ordnerkasten. Verdere bergruimte – zoveel als per cluster nodig – wordt gegroepeerd tot scheidingswanden. Deze kunnen ook gebruikt worden om eventuele hinderlijke akoestiek verder te absorberen. Het MVRDV interieur-voorstel gaat uit van verdere initiatieven door de werkers zelf; men spreekt van een ‘georkestreerde chaos’. Men rekent erop dat het beton van vloeren en plafonds daarbij enerzijds een voldoende stevig stramien vormt en anderzijds aangenaam verzacht wordt. Wordt deze ruimte wellicht locatie voor een nieuw kinderprogramma ‘Onder de trap’, als opvolger van ‘Villa Achterwerk’?
De stiltecellen
Zoals bij veel kantoren die opgezet zijn volgens het ‘cocon’-recept (communicatie + concentratie)[6] is ook in Villa VPRO sprake van ‘onthokking’: naar schatting 70 à 80% van de werkruimte is open. Toch is het soms nodig om je even af te schermen voor geconcentreerd werk. In andere recente voorbeelden in Nederland worden deze ‘cockpits’ uitgewerkt als glazen mini-vertrekjes: stilte-plekken, die weliswaar visueel ‘meedoen’ met de hoofdruimte, maar daar toch in praktische zin permanent een hap uit wegnemen.[7] In Villa VPRO gaat dat fundamenteel anders. Een medewerker die zich even wil afzonderen zoekt een van de werktafels die door het gebouw langs de glasgevels staan, en trekt een halfronde, met skai beklede harmonicawand achter zich dicht. Zo ontstaat een halfronde cel met een diameter van 2,4 meter. Daarin ben je – voor zolang nodig – alléén met je klus, met enkel uitzicht op ‘buiten’ (hetzij het grote landschap, dan wel een patio-kamer): het contact met je collega’s is visueel en akoestisch verbroken. Dat je door niemand gestoord wilt worden is voor hen meteen duidelijk: aan de buitenzijde is de harmonicawand ondoordringbaar zwart. Als na afloop de wand weer opengeschoven wordt maakt de werkplek gewoon weer deel uit van het grote geheel. Een onopvallende, nuchtere oplossing, waarbij niets wordt vastgelegd en niets nadrukkelijks wordt gedaan.
Meer uitgesproken vormgegeven zijn kleine werkkamers voor die werkers die permanent afscheiding behoeven, zoals tekstschrijvers, programmamakers en personeelsfunctionarissen. Zij vinden werkplekken in ‘dozen’ in de ruimte, los onder de plafonds, als schuurtjes in het heuvellandschap. De meubilering ervan is dezelfde als die van de open kantoorvelden. De exterieurs zijn opgebouwd uit “de meest simpele materialen met mega-uitdrukking”.[8] De materiaalkeuze is niet gebaseerd op inhoudelijke of symbolische overwegingen, maar op praktische eisen en op de wens, door het gebouw een zo divers mogelijke staalkaart te laten zien in visueel aantrekkelijke combinaties.
Detaillering van de ‘dozen’ is steeds zorgvuldig uitgewerkt, maar wel zodanig, dat duidelijk is dat deze schuurtjes in principe ook maar tijdelijk op een gegeven plek staan.
Ze zijn als losse ‘meubels’ in het interieur van het gebouw-als-geheel.
‘Off-line’ cellen en studio’s
Boven, waar de programma’s voor radio en TV uitgedacht en voorbereid worden, zijn openheid en directe communicatie vereist, maar op de plek waar de programma’s daadwerkelijk geproduceerd worden is iedere omgevingsruis juist storend. De ‘architectuur van het interieur’ perste dertien ‘off-line’-cellen van elk 16m2 voor steeds personen, waar de montage van TV-programma’s kan plaatsvinden, plus een rijtje standaard kleding-lockers, dicht op elkaar in een nauw labyrint op de onderste laag van het gebouw, en met daarnaast een rijtje kleine radiostudio’s. De boodschap: ‘concentratie’!
De montagecellen zelf hebben gezicht noch uitzicht: ze zijn volledig introvert. Niets mag hier afleiden van het te monteren videobeeld. Het interieur van de cellen is wit, die van de radiostudio’s zijn veel meer witgesproken. Overal in ‘Hilversum’ zien die er van binnen hetzelfde uit: ze dienen immers geluiddicht te zijn en daarvoor gebruikt men standaard beplating. MVRDV weigerde zich daaraan te conformeren en ontwikkelde vanuit de geldende normen over geluidsabsorptie en -reflectie abstracte modellen die voor iedere cel apart worden aangekleed. Een ervan krijgt gladde, gecapitonneerde wanden met lichtjes in de knopen. Een gastspreker kan terechtkomen in een studio-cel die geheel bekleed is met kokos vloermatten ‘WELKOM’. Hierbinnen is niet ‘architectuur van het interieur’, maar ‘interieur-architectuur’ de sfeermaker.
De open haard
Het voor een kantoorgebouw meest ongebruikelijke inrichtingselement is zonder twijfel een grote open haard, waarin een houtvuur brandt. Deze vormt het middelpunt van een lounge op de eerste bouwlaag, gemodelleerd haar het voorbeeld van de hall in een Engels landhuis. De haard is opgenomen in een met natuursteen beklede wand. Er ligt een haardkleed voor (gedacht wordt aan een luipaard- of tijgervel) en er staan lekkere lederen rookstoelen. Het wordt helemaal ‘af’ als de honden er zijn, die sommige medewerkers tot nu toe gewend waren mee te nemen naar de villa’s.
Via de glasgevel loopt de vloer van het omringende bos naar binnen door. De ruimte ontvangt prachtig groenig licht. Toch is de sfeer niet louter arcadisch. De natuurstenen haardbekleding sluit aan op het beton van de bolle achterwand van de parkeergarage er pal boven. De koplampen van de auto’s daar scheren via een vensteropening langs de wanden van de lounge. Via grote vides dringt de bedrijvigheid in de rest van het gebouw de haard-idylle binnen. De ruimte is makkelijk bereikbaar vanuit de centrale medewerkershal via een van daaruit afdalende diagonale trap. Die kan tevens dienst doen als tribune bij feesten en partijen, zoals al gebeurde bij de festiviteiten ter gelegenheid van het ‘pannenbier’; toen stonden de schragentafels van de catering rond de haard. Deze wat voorname, maar toch huiselijke woonkamer voor een VIlla VPRO als country manor lijkt ook een perfecte locatie voor de programma’s als ‘Zomergasten’.
Het hele gebouw zit vol met dergelijke uitgesproken ruimten, die – anders dan volgens een ‘less is more’-recept – op meer dan één manier gebruikt kunnen worden en wellicht aanleiding en locatie kunnen zijn voor nieuwe programma’s, zoals de VPRO vroeger ook al in ‘Het Gebouw’ placht te doen. Dit gebouw ondersteunt dat wat nu voorzien kon worden en daagt uit tot wat nog onvoorzien is. Van de villa’s naar de Villa is eigenlijk maar een kleine stap.
[1] zie: website MVRDV, ‘Villa VPRO’; https://www.mvrdv.com/projects/172/villa-vpro
[2] uit: MVRDV. Het interieur van de Villa VPRO. Schetsontwerp en aankoopvoorstellen. Rotterdam, september 1996, p.3
[3] zie: Coen Verbraak. Ze moeten je niet zien. Her grondgevoel van Hanneke Groenteman. in: Vrij Nederland, 1 maart 1997, p.40
[4] zie o.a. Erik Veldhoen en Bart Piepers. Kantoren bestaan niet meer. De digitale werkplek in een vitale organisatie. Rotterdam, 010, 1995
[5] Interview, 17 februari 1997
[6] Veldhoen Piepers (zie noot 3)
[7] Bijvoorbeeld het hoofdkantoor van Interpolis in Tilburg (architect Abe Bonnema, interieurontwerp Nel Verschuren van Kho Liang Ie Ass.) en het gebouw aan het Kennemerplein in Haarlem (architect Rudy Uytenhaak). Zie: Het kantoor is overal, electronificatie van de werkplek. in: De Architect, themanummer 63, oktober 1996. Voor een interview met Rudy Uytenhaak zie: Paul van Deelen. Gebouw Kennemerplein, Haarlem. Op zoek naar het nieuwe kantoor. in: Bouw 52, nr. 4,1997, pp. 54-59
[8] Nathalie de Vries en Jacob van Rijs, interview dd. 17 februari 1997
Sorry, the comment form is closed at this time.